Geschiedenis van het Nederlandse kloosterleven
Het kloosterleven kent in Nederland een geschiedenis van pieken en dalen. Na een bloeiperiode in de middeleeuwen worden in de Reformatie en de Franse tijd bijna alle kloosters gesloten. In de 19e eeuw begint een nieuwe bloeiperiode, tot ca. 1960. Dan daalt in korte tijd het aantal intredingen, met als gevolg dat de Nederlandse kloostergemeenschappen vergrijzen.

Oorsprong
Vanaf het begin kent het christendom vormen van kloosterleven. Uit de oudste periode zijn vooral de 'woestijnmonniken' bekend geworden. Deze mannen en vrouwen zochten een woonplaats in de woestijngebieden van het Midden-Oosten. Daar hielden ze zich bezig met het lezen uit de bijbel, met gebed en met handwerk. Soms bleven ze er tijdelijk, soms hun hele leven. De meeste bekende woestijnmonnik is Sint Antonius.

500-1000
In Nederland begint het kloosterleven in de vijfde eeuw met rondtrekkende monniken: missionarissen die hier het christelijk geloof komen brengen. Rond 700 worden in Maastricht, Utrecht en Susteren de eerste Nederlandse kloosters gesticht.

De vroeg-middeleeuwse kloosters zijn gevestigd op het platteland. Kloosterlingen volgen de regel van Sint Benedictus en behoren tot het kleine aantal mensen dat kan lezen en schrijven. Hun dagelijks leven bestaat uit een afwisseling van bidden en werken. Ze dragen bij aan de ontginning van gronden en aan de ontwikkeling van landbouw en veeteelt.

1000-1500
Als wat later in de middeleeuwen het stadsleven tot ontwikkeling komt, brengt dit nieuwe vormen van kloosterleven met zich mee. Dan ontstaan bijvoorbeeld de norbertijnen, de kruisheren, de franciscanen, dominicanen, augustijnen en karmelieten. Deze kloosterlingen nemen eigen regels aan, die zijn afgestemd op hun leefwijze en op hun werkzaamheden in de steden. Zij werken in het pastoraat, geven onderwijs en zorgen voor arme en zieke stadsgenoten.

In Nederland ontstaat in de veertiende eeuw ook de Moderne Devotie, in de streken rond de IJssel. De grondlegger van deze typisch Nederlandse vorm van kloosterleven is Geert Grote en de bekendste moderne devoot is ongetwijfeld Thomas van Kempen. Hij schreef De navolging van Christus. Dit boekje is, op de bijbel na, de meest gelezen christelijke tekst ter wereld. De moderne devoten zijn afkerig van de rijkdom en van de conflicten in de kerk van hun tijd. Ze streven naar een eenvoudig en praktisch christelijk bestaan. Hun dagen bestaan uit gebed, studie, het geven van onderwijs en het verzorgen van arme en zieke mensen. Er treden mannen en vrouwen toe: de Broeders en Zusters van het Gemene Leven.

1500-1840
In 1517 begint met een publicatie van Luther de tijd van de Reformatie. Dit betekent een ingrijpende breuk voor het kloosterleven in Nederland. De protestanten keren zich tegen het katholieke geloof en tegen de kloosters. Kloostergemeenschappen worden opgeheven en hun goederen in beslag genomen. Gebouwen en gronden vervallen aan de staat.

De kloosterbibliotheken verhuizen naar universiteiten. Rond 1600 zijn bijna alle Nederlandse kloosters verdwenen of zijn de kloosterlingen gevlucht naar gebieden waar ze veilig zijn. Het Kruisherenklooster van Sint Agatha is het enige klooster in protestants gebied dat de Reformatie overleeft. Met vallen en opstaan hebben de Kruisheren hier alle moeilijke tijden doorstaan. Tot op de dag van vandaag bevinden zich in het klooster handschriften die rond 1500 door Kruisheren zijn geschreven. Het bekendste is het Graduale van Johannes van Deventer.

Tussen 1600 en 1800 mag het katholieke geloof in Nederland niet in het openbaar worden beoefend. Vanuit het buitenland komen er kloosterlingen naar Nederland om hier als missionaris te werken onder de katholieken, in schuilkerken. Nederlandse mannen en vrouwen die een kloosterleven willen leiden, moeten uitwijken naar het buitenland of alternatieve vormen kiezen. Zo leven er in de 17e eeuw in Nederland ongeveer 5000 klopjes: deze vrouwen zijn formeel geen kloosterling, maar hun dagindeling wijkt nauwelijks af van die van kloosterlingen. Zij wonen alleen of in een groep, en verrichten taken in de schuilkerken en in het onderwijs.

In de 17e en 18e eeuw liggen er in het huidige Noordoost-Brabant enkele grondgebieden die niet onder het bestuur van de Staten-Generaal vallen: het Land van Ravenstein, het graafschap Megen en de heerlijkheden Gemert en Boxmeer. Deze enclaves vormen toevluchtsoorden voor kloosterlingen. Alleen in dit gebied vinden we nu kloosters die dateren uit de periode van de Reformatie.

1840-1960
Even vóór 1800 krijgt Nederland godsdienstvrijheid. Dat betekent dat ook de katholieken hun geloof weer mogen praktiseren. In 1840 geeft koning Willem II, die persoonlijk bevriend is met pastoor Zwijsen in Tilburg, aan kloosters toestemming om nieuwe leden aan te nemen. Pastoor Zwijsen wordt in 1853 benoemd tot aartsbisschop van Utrecht en bisschop van Den Bosch. Hij richt twee nieuwe congregaties op: de Zusters en de Fraters van Tilburg.

Er vindt in korte tijd een opmerkelijke opbloei plaats van het kloosterleven: er worden in Nederland tientallen nieuwe kloostergemeenschappen gesticht. Menig pastoor uit dorp of stad vraagt om de komst van kloosterlingen naar zijn parochie of werkt mee aan een nieuw initiatief. Het overgrote deel van de kloosterlingen is actief in de samenleving, vooral in het onderwijs en in de gezondheidszorg. Zij richten honderden scholen en zorginstellingen op.

Als rond de eeuwwisseling in Duitsland en in Frankrijk het kloosterleven wordt verboden, vinden veel buitenlandse kloosterlingen een toevluchtsoord in Nederland. Met name langs de oost- en zuidgrens van ons land vinden we tot op de dag van vandaag kloosterlingen die in deze periode de grens zijn overtrokken. Een bekend voorbeeld is het kloosterdorp Steyl in Limburg.

In de eerste helft van de 20e eeuw, de periode van het Rijke Roomse Leven, bepalen kloosterlingen mede het straatbeeld in ons land. Door hun habijten zijn ze herkenbaar voor andere burgers. Ze verzorgen een aanmerkelijk deel van het maatschappelijk leven: ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, bejaardentehuizen, parochies en verenigingen.

Anderen vertrekken naar overzeese gebieden. Met name in de Nederlandse koloniën - Suriname, de Nederlandse Antillen en Indonesië - richten kloosterlingen missieposten op. Rond 1960 kent Nederland het hoogste aantal kloosterlingen ooit: bijna 50.000 Nederlanders behoren tot een kloostergemeenschap. Van alle landen ter wereld heeft het kleine Nederland dan in absolute getallen het hoogste aantal missionarissen: ruim 9.000 religieuzen werken in andere werelddelen.

1960-heden
Rond 1960 veranderen tijd en samenleving. De techniek gaat met grote sprongen vooruit. Nieuwe communicatiemiddelen maken contacten mogelijk die voorheen ondenkbaar waren. Onderwijs en gezondheidszorg zijn voor iedereen toegankelijk. En in plaats van het hiërarchische gezag van vroeger komen er overlegstructuren waarin iedereen kan meepraten. Dit alles heeft gevolgen voor het kerkelijk leven. In 1959 roept paus Johannes XXIII de bisschoppen van heel de wereld naar Rome voor het Tweede Vaticaans Concilie. Dit leidt voor de kloosterlingen in 1965 tot het decreet Perfectae Caritatis. Ze worden aangespoord om hun leven bij de tijd te brengen en daaraan geven ze enthousiast gehoor in zogenaamde 'vernieuwingskapittels'. Allerhande gewoontes die in de loop van de tijd tot stand kwamen, worden opnieuw tegen het licht gehouden.

Het leidt tot grote veranderingen, soms heel zichtbaar. Zo worden alle gebedenboeken vertaald: de liturgie wordt niet langer in het Latijn gehouden, maar in de volkstaal. De meeste habijten worden vervangen door eigentijdse kleding. Veel verandert er ook intern in de kloostergemeenschappen. Er komt ruimte voor onderlinge gesprekken en voor vrije tijd. Het is een turbulente periode met veel veranderingen. Voor sommigen gaat het te snel. Voor anderen gaat het juist weer te langzaam zodat ze besluiten de kloostergemeenschap te verlaten. Het duurt een tiental jaren voordat de situatie een beetje stabiliseert.

Dan blijkt echter dat het animo om tot een kloostergemeenschap toe te treden sterk is gedaald. Ondanks alle aanpassingen in de kloosters besluiten nog maar weinig jonge mensen om in te treden. Dit leidt tot de vergrijzing van bijna alle kloostergemeenschappen in Nederland. Rond de eeuwwisseling besluiten veel gemeenschappen om hun vestigingen in Nederland af te bouwen.

Heden…
Er is bijna weer een periode van opbloei en van neergang afgesloten. Het kloosterleven uit de 19e en 20e eeuw past niet meer in onze tijd. Wat zal de toekomst brengen? Dat kan niemand voorzien. Wat we wel kunnen waarnemen is de huidige belangstelling voor een tijdelijk verblijf in kloosters: kloosters die gasten ontvangen, zijn vaak maanden van tevoren volgeboekt. En we zien dat mensen zich individueel verdiepen in de christelijke kloostertraditie, alleen of met geestverwanten. Het begin van een nieuwe vorm?