Zoeken in collecties

In Ravenstein, gelegen in de toen aan het katholieke Huis Paltz-Neuburg toebehorende vrije heerlijkheid “Land van Ravenstein”, hadden de jezuïeten vanaf 1634 tot 1773, toen de orde gesupprimeerd werd, een tot de Nederrijnse provincie behorende statie. In 1840 kwam deze statie opnieuw in hun handen. De jezuïeten woonden toen aanvankelijk in de pastorie van de Sint Luciakerk. Later kochten ze in de Sint Luciastraat het naburige pand van Reinier van Claarenbeek, die in 1854 burgemeester van Ravenstein werd. In voornoemd pand, aan de overkant waarvan het gymnasium Aloysianum lag, richtten zij een kapel in en vestigden zij er hun noviciaat, dat in het begin van februari 1850 door zes novicen uit Drongen betrokken werd. Wegens ruimtegebrek werd dit noviciaat in 1865 naar “Mariëndaal” in Velp bij Grave verplaatst. Het voormelde gymnasium Aloysianum stond sinds 1752 onder leiding van de jezuïeten. Toen in 1773 de Sociëteit van Jezus opgeheven werd, bleven de ex-jezuïeten als seculiere priesters verbonden aan het gymnasium, dat nog tot 1878 bleef voortbestaan. De slotkapel van het kasteel Ravenstein was feitelijk de voorganger van de huidige Ravensteinse Sint Luciakerk, die van 1841 tot 1865 door de jezuïeten bediend werd. Toen brand in 1606 deze kapel in as legde, werd een nieuwe noodkerk gebouwd. Tijdens het bewind van de laatste heer uit het Huis Paltz-Neuburg, Karel III Filips, werd de noodkerk vervangen door de reeds vermelde, nu nog bestaande Sint Luciakerk, die in 1735 geconsacreerd werd. De bouw van deze koepelkerk in Duitse Barokstijl werd gefinancierd met de opbrengsten uit het Ravensteinse loterijfonds. De kerk was kleiner dan oorspronkelijk de bedoeling was. Dit kwam doordat twee plaatselijke protestanten, waarvan hun percelen voor de bouw van de beoogde grote kruiskerk benodigd zouden zijn, niet wilden meewerken